Skip to main content
  • 10 januari 2020

Fascisten lezen

JoopFinland

Waarom wordt iemand fascist? Met het recent verschenen Er moest iets nieuws komen. Getuigenissen van Nederlandse fascisten 1940-1950 wil Willem Huberts helpen deze vraag te beantwoorden. Helaas ziet Huberts over het hoofd wat fascisme voor veel aanhangers aantrekkelijk maakte.

Er moest iets nieuws komen is een lijvig boek, grotendeels bestaande uit zes terugblikken van Nederlandse fascisten. Om te kunnen begrijpen wat deze mannen aantrok tot het fascistische gedachtegoed, schrijft Huberts in zijn inleiding, ‘verdient het aanbeveling zich te verdiepen in wat fascisten zelf daarover hebben laten weten’. De teksten van fascistische bewegingen staan erom bekend incoherent te zijn, en fascisten gingen er prat op weinig belang te hechten aan politieke programma’s. ‘Ons programma is simpel; wij willen over Italië heersen’ verklaarde Mussolini. Maar dit maakte het fascistisch wereldbeeld voor de volgelingen niet onbelangrijk. De minachting voor uitgewerkte ideeën volgde uit een autoritair wereldbeeld dat afkerig was van overleg en debat, en liever ‘geen woorden maar daden’ zag.

Er moest iets nieuws komen komt, nu allerlei fascistoïde en fascistische schrijvers en ideeën opnieuw invloed krijgen, op het juiste moment. Maar als we de uitingen van fascisten serieus willen nemen om te kunnen begrijpen wat hen bewoog, moeten we ze ook nauwkeurig lezen – en in zijn inleiding slaat Huberts behoorlijk de plank mis.

Huberts publiceerde eerder In de ban van een beter verleden. Het Nederlandse fascisme 1923-1945, een boek dat zich ook concentreerde op wat fascisten zelf zeiden. Relatief gezien was fascisme in Nederland nooit erg populair, en speelden allerlei mafketels en querulanten er een grote rol in. In zijn eerdere boek presenteert Huberts deze Nederlandse fascisten grotendeels als misleidde, wereldvreemde idealisten.

De inleiding van dit nieuwe boek ligt in het verlengde daarvan. Huberts schrijft dat fascisme en Nationaal-Socialisme ‘vervuld waren van de hoopvolle gedachte om mensen gelukkiger te maken, met werk, eten en veiligheid voor iedereen’, dat deze bewegingen aanvankelijk vervuld waren van ‘een oprechte en diepgevoelde wens om de wereld te verbeteren, om onrecht uit te bannen, om ongelijkheid op te heffen, om vrijheid te verzekeren’. ‘Het fascisme beloofde een betere wereld, en een tijdlang, zo ongeveer tot 1935, leek dat een reële mogelijkheid’, schrijft Huberts. Daarna kozen Hitler en Mussolini echter ‘een andere weg’ en leidden ze hun landen op de weg naar oorlog en vernietiging. Zo kwamen de fascisten aan ‘de verkeerde kant van de geschiedenis’ terecht.

Noch dat streven naar menselijk geluk voor iedereen, noch dat kiezen voor ‘een andere weg’ zijn overtuigend. Ten eerste was fascisme expliciet tegen gelijkheid, en tegen ‘werk, eten en veiligheid voor iedereen’. Fascisme, in de woorden van Mussolini’s Doctrine van het fascisme (1932), ‘staat op de onvermijdelijke en vruchtbare en weldadige ongelijkheid van de mens’. Het oorspronkelijke 25-punten programma van de NSDAP (1920) keerde zich duidelijk tegen ‘eten voor iedereen’; ‘Als het niet mogelijk is de gehele bevolking van de staat te voeden, moeten buitenlanders (niet-staatsburgers) [punt 4 specificeert dat Joden en andere mensen wiens bloed niet ‘Duits’ is, geen staatsburger kunnen zijn] het rijk verlaten.’ En al voor de invoering van het ‘Aktion T4’ moordprogramma spraken de nazi’s over het elimineren van ‘nutzloser Esser’.

Het streven naar gebiedsuitbreiding, en daarmee het kiezen van de weg naar oorlog was ook niet nieuw. Mussolini brak met de Socialistische partij omdat deze zich verzette tegen Italiaanse deelname aan de Eerste Wereldoorlog. Volgens Mussolini had een ‘vitale’ en ‘proletarische’ natie als Italië het recht en de plicht om oorlog te voeren. Het NSDAP-programma stelt: ‘Wir fordern Land und Boden (Kolonien)’.

Om te begrijpen waarom mensen fascist werden, moeten we onder ogen zien dat oorlog en ongelijkheid deel waren van de aantrekkingskracht van de beweging. Fascisme beloofde een kans op heroïek in ‘strijd’, in politiek geweld en oorlog. Fascisme was tegelijkertijd ‘populistisch’ in de verheerlijking van ‘het volk’ tegenover de ‘decadente elites’ – en elitair in de overtuiging dat de massa zichzelf niet kan regeren, maar geregeerd moet worden door een elite met Führer of Duce aan de top. Fascisme had enkel minachting voor een idee als menselijke gelijkwaardigheid.

Huberts beschrijft fascisten die in het boek aan het woord komen als volgt; de een bezat ‘een groot vermogen’ en zocht ‘invloed en macht om daarmee te worden geaccepteerd door kringen waarin hij wenste te worden opgenomen’. Een ander was een aristocraat wiens ‘ambitie en voortvarendheid’ slechts in ‘geringe mate op de werkelijke machtsverhoudingen gebaseerd waren’. Drie van de zes voelden zichzelf ‘miskend’; een als schrijver en dichter, een ander was een ‘elitair academicus’ die zich miskend voelde als ‘visionair fascist’, en een derde als ‘intellectueel’.

Een deel van de vraag wat deze mensen aantrok tot fascisme wordt zo duidelijk; ze vonden zichzelf de ware elite, en waren boos dat de bestaande verhoudingen hen niet (nog) meer macht en aanzien boden. Zo kozen ze voor een beweging die principieel voorstander was van ongelijkheid en zichzelf zag als de opkomende elite.

Kijken we naar het huidige Nederland, dan is het duidelijk dat ook nu uiterst rechts geleid wordt door mensen die zich intellectueel miskend voelen, voor zichzelf een heroïsche rol aan ‘het front’ weggelegd zien, ongelijkheid als onvermijdelijk en positief omarmen, en zich beschouwen als de ware elite – zodra ‘partijkartel’ en de ‘cultuurmarxisten’ eenmaal verjaagd zijn.

Alex De Jonge