Skip to main content
  • 14 september 2010

Peter Geschiere: "Cultuur is altijd in beweging"

Paul Mepschen

Peter Geschiere houdt ervan ‘westerse’ aannames over Afrika ter discussie te stellen. Hij wil de ‘vanzelfsprekende’ tegenstelling modern - traditioneel, wij en de ander, Europa en Afrika overbruggen. Hij benadrukt dat het ‘daar’ niet zo heel anders is dan ‘hier’.

Geschiere: "Ik vind het altijd leuk als ik iets dat in Afrika gebeurt kan gebruiken om bepaalde Europese vooronderstellingen te bekritiseren. Daarnaast vind ik het van belang het stereotype beeld dat mensen van Afrika hebben bij te stellen. In mijn vorige boek, over het moderne karakter van hekserij in Kameroen, laat ik zien dat het geloof in heksen iets ‘moderns’ is. Hekserij gaat over problemen die algemeen menselijk zijn. Daarom past het zich ook gemakkelijk aan als de samenleving door externe factoren als kapitalisme en staatsformatie radicaal verandert. Hekserij is eigenlijk een uitdrukking van de angst voor agressie of bedreiging van binnenuit. Voor verraders in eigen kring. Als je zo kijkt is Afrika opeens niet meer zo vreemd. Want die angst komt in andere samenlevingen, inclusief de onze, ook voor, maar neemt andere vormen aan die gebaseerd zijn op andere culturele ideeën en voorstellingen."

PM: Je hebt een achtergrond in de marxistische antropologie. Wat was dat en waarom was ontstond ie stroming in de jaren zeventig?

Om die vraag te kunnen beantwoorden moet het eerst wat duidelijker zijn wat antropologen eigenlijk doen. Antropologie is een wetenschap die zich oorspronkelijk richt op de bestudering van samenlevingen en culturen in ‘het Zuiden’. De wereld die voor een belangrijk deel bestaat uit voormalige koloniën. Lang werden die samenlevingen beschouwd als voorbeelden van ‘een eerdere fase’ in de menselijke ontwikkeling – als ‘primitief’  Dat hing natuurlijk nauw met het kolonialisme samen. En de antropologie moet in de context van het kolonialisme begrepen worden.
 Desalniettemin begonnen antropologen zich al snel te verzetten tegen een koloniale, evolutionistische visie, waarin de ‘primitieven’ nog modern moesten worden. De klassieke antropologie uit de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw begon steeds meer te benadrukken dat culturen niet meer of minder waren, maar verschillend. Die antropologen beschreven traditionele culturen als een soort spiegelbeeld van het westen en benadrukten vooral ook de zwakte van de westerse cultuur. Daarbij hoorde een grote nadruk op sociale cohesie door wederkerigheid in niet-westerse samenlevingen. Weliswaar had je daar wel conflicten, maar die verstoorden niet de orde. Integendeel, ze bevestigden de cohesie.
 Dat strookte totaal niet met wat ik tegenkwam in mijn onderzoek in Noord-Afrika en later Kameroen (West-Afrika). Ik zag daar juist onrust en protest. Jongeren die duidelijk ontevreden waren met de situatie waarin ze zaten. Zo wederkerig was dat dus allemaal niet. En dat had van alles te maken met de impact van het kapitalisme. Zodra jongeren de kans kregen gingen ze in loonarbeid werken en hielden ze hun boerenbestaan voor gezien. Het was dus duidelijk dat die samenlevingen niet in isolement bestudeerd konden worden, als een soort traditionele oase. Integendeel, ze waren onderdeel van één grote wereldsamenleving.  
 In de jaren zeventig kwam steeds meer aandacht voor die bredere verbanden. Maar daarbij trad snel een soort patstelling op tussen enerzijds moderniseringsideeën en anderzijds de zogenaamde dependencia school. Volgens de eerste visie zouden traditionele structuren vanzelf verdwijnen door de invloed van een zegevierende modernisering. De tweede visie benadrukte juist de steeds verdergaande exploitatie (onderontwikkeling) door die externe invloeden. In beide visies waren de traditionele samenlevingen een soort boksbal – een lijdend voorwerp van externe krachten.
 Voor ons – een kleine groep Nederlandse antropologen die zich verenigden onder de ambitieuze naam Werkgroep Marxistische Antropologie Amsterdam – brachten de ideeën van een aantal Franse antropologen uitkomst. Zij hadden niet alleen een grote politieke belangstelling voor Marx als alternatief voor het kapitalisme en voor de Koude Oorlog-retoriek, maar deden ook echt iets met Marx’ denken over de ontwikkeling van het kapitalisme. Ze pasten Marx toe binnen de antropologie, om vat te krijgen op de grote veranderingen in postkoloniaal Afrika. Marxistische antropologen betoogden dat het kapitalisme zich ent op oude structuren in plaats van deze afschaft. Het kapitalisme maakt in de Derde Wereld gebruik van traditionele structuren op het vlak van verwantschap, autoriteit en hiërarchie, status. In zo’n visie is het veel makkelijker te begrijpen dat zogenaamd traditionele structuren een eigen dynamiek vertonen – ze sterven niet af door invloeden van buiten maar hechten zich daarop en nemen nieuwe vormen aan. Dat kwam ik in de praktijk steeds tegen en ik vind dat nog steeds essentieel.
 Moderne, kapitalistische ontwikkeling gaan vaak hand in hand met een opleving van allerlei traditionele denkbeelden en overtuigingen. Die nemen misschien nieuwe gedaantes aan en veranderen van betekenis, maar ze blijven bestaan. Dat inzicht gaat natuurlijk lijnrecht in tegen allerlei moderniseringsfantasieën die met name in het westen, bij ngo’s of de Wereldbank, maar ook onder Afrikaanse elites, bestonden en bestaan. Moderniteit betekent niet automatisch secularisering en ‘onttovering’. Dat is een belangrijk inzicht in deze tijd, waarin moderniteit en traditie zo simplistisch tegenover elkaar worden gezet. 
 
Marx stelde: ‘Het kapitalisme schept overal een wereld naar eigen voorbeeld.’

Het is juist belangrijk te benadrukken dat het kapitalisme geen monoliet is dat overal in de wereld vergelijkbare samenlevingen schept. ‘De McDonaldisering van de wereld...’ Dat is te simpel. Kapitalisme produceert en maakt gebruik van verschil. Je zou kunnen zeggen dat de wereld steeds kapitalistischer wordt, maar wat dat lokaal betekent kun je niet voorspellen. Kapitalisme en cultureel verschil gaan hand in hand. Dat idee blijft belangrijk in mijn werk.
 De opkomst van allerlei uitdrukkingen van ‘autochtoniteit’, waar mijn laatste boek over gaat, kun je alleen begrijpen als je het tegenstrijdige karakter van het kapitalisme begrijpt. Het kapitalisme heeft aan de ene kant ‘vrije en mobiele arbeid’ nodig. Maar aan de andere kant moet een arbeidsreserve in stand gehouden worden – als het ware apart gezet om lagere lonen mogelijk te maken. Dat gebeurt door verschillen tussen werknemers te benadrukken. Migranten worden uitgespeeld tegen ‘autochtone’ werknemers. Het mobiel maken van arbeid gaat hand in hand met het inperken van die mobiliteit. Die paradox raakt aan de kern van het kapitalisme. Wie de discussie en onrust over migratie wil begrijpen, moet eerst het tegenstrijdige karakter van het kapitalisme begrijpen. West-Europa heeft aan de ene kant arbeid uit andere delen van de wereld nodig en profiteert er ook van in de vorm van lage lonen. Aan de andere kant worden tegenwoordig de mogelijkheden en rechten van migranten op allerlei manieren ingeperkt en wordt geklaagd over economische vluchtelingen.

Hoorde bij die marxistische antropologie ook een politiek engagement?

Ja. Sommige leden van die groep waren een tijd lid van de CPN. Maar wij waren vooral bezig met de vraag hoe we meer inzicht konden krijgen in de verwarrende werkelijkheid waarmee we tijdens onderzoek werden geconfronteerd. Die marxistische theorieën boden ons een alternatieve blik, die op dat moment binnen de antropologie nog marginaal was. In die tijd was het echt not done om over uitbuiting en strijd binnen Afrikaanse samenlevingen te schrijven. Wij waren vooral de strijd op dat vlak aan het voeren.

Vanuit die achtergrond heb je de afgelopen veertig jaar de Afrikaanse samenleving, met name in Kameroen, bestudeerd. Kun je iets vertellen over de thema’s die aan de orde zijn gekomen?

Dat begon veertig jaar geleden dus met het besef dat je Afrikaanse samenlevingen niet geïsoleerd kon bestuderen. Ik behoorde tot de mensen die benadrukte dat Afrikaanse samenlevingen onderdeel waren van ‘het kapitalistische wereldsysteem’. Mijn onderzoek in Kameroen ging over de lokale effecten van bredere politiek-economische processen zoals kolonisatie, dekolonisatie, staatsformatie? Hoe beïnvloedden die processen de lokale verhoudingen? Marxisten benadrukten dat het niet om eenrichtingsverkeer ging. Een proces als staatsformatie werd van buitenaf opgelegd, maar entte zich ook heel sterk op wat het lokaal aantrof. Lokale culturen en vormen van verzet beïnvloedden de ontwikkeling van het kapitalisme, niet alleen andersom.
 Toen ik vertrok naar Kameroen voor mijn eerste veldwerk daar was ik nog sterk beïnvloed door moderniseringsideeën: ik wilde nieuwe ontwikkelingen bestuderen - dekolonisatie, kapitalisme en staatsformatie. Met meer traditionele antropologische hobby’s als hekserij en verwantschap had ik niets op. Maar interessant genoeg was er geen ontkomen aan. Mensen hadden het voortdurend over bruidsprijzen, bijvoorbeeld. Een teken dat verwantschap ontzettend centraal bleef en een heel soepel systeem bleek te zijn, dat zich aanpaste aan nieuwe, ‘moderne‘ ontwikkelingen. En als ik wilde begrijpen hoe macht en autoriteit werkten kon ik niet om de voorstellingen over hekserij heen. Hekserij speelde en speelt een centrale rol, juist in processen van modernisering. Allerlei postorderbedrijven uit Frankrijk waren daar zelfs bij betrokken. Geleidelijk aan begreep ik dat ik daar wel aandacht aan moest besteden als ik iets van de politiek wilde begrijpen. Dat leidde  tot de publicatie van een boek over de moderniteit van hekserij in Kameroen, eerst in het Frans en later in het Engels: The Modernity of Witchcraft. Politics and the Occult in Postcolonial Africa. Nu schrijf ik opnieuw een boek over hekserij.
 Maar de afgelopen tien jaar heb ik me ook intensief bezig gehouden met de opkomst van autochtoniteit. Het begrip autochtoon dook steeds sterker in Kameroen op. Maar ook in bijvoorbeeld Ivoorkust. En vervolgens dook het tot mijn grote schrik ook op in Vlaanderen en Nederland. Dat verbaasde me zo dat ik er steeds meer vergelijkend over ben gaan schrijven.

Denk je dat het beeld van de Afrikaan als ‘Ander’ de afgelopen decennia is verbeterd of verslechterd?

Afrikanen komen nu hier; dat had je veertig jaar geleden nog niet. Zelfs Noord-Afrikanen niet. En zwarte Afrikanen al helemaal niet. Nu zijn ‘die mensen op die bootjes’ op ons netvlies gebrand. En er is een grote angst voor migratie. Massamigratie is ook een ramp. De grote vraag is natuurlijk waarom we er niet in geslaagd zijn om de enorme consumptiekloof tussen Afrika en Europa te dichten, terwijl iedereen weet dat hoe groter die kloof wordt, hoe meer mensen hun uiterste best zullen doen naar Europa te komen. In de jaren zestig was die kloof veel minder groot dan nu. 
 In Zuidwest Kameroen noemen de mensen migratie naar Europa nu bushfalling.  Europa is nu ‘de bush’! De metafoor die men gebruikt is van een jager die naar Europa gaat en met een grote buit terugkomt. Dat is heel nieuw. Europa is natuurlijk veel dichterbij gekomen. In de jaren zestig was Europa een soort mythisch land. Heel af en toe kwamen er bijvoorbeeld soldaten terug en zij vertelden over Europa. Dat was een schok voor mensen, maar Europa bleef heel ver weg en voor gewone mensen onbereikbaar. Dat is totaal veranderd. De antropoloog Achille Mbembe, zelf afkomstig uit Kameroen, heeft het over ‘lécher la vitrine’: met je neus platgedrukt tegen het raam van de winkel die Europa heet. Je ziet het veel beter maar je komt er niet in...

In je nieuwste boek vergelijk je dus autochtoniteit in Afrika en in Europa. Veel mensen zullen zich afvragen of dat wel kan, zo’n vergelijking. Zijn die gebieden niet te verschillend?

Die samenlevingen zijn natuurlijk zeer verschillend, maar ook onderdeel van één wereldsamenleving. Vergelijkbare slogans duiken op verschillende plekken in de wereld op, maar dat gebeurt natuurlijk steeds op heel verschillende manieren. Ik vind het idee van de antropologe Tanya Murray Li, die het heeft over een ‘global conjuncture of belonging’, heel goed. Zij benadrukt dat de opkomst van belonging, van allerlei uitdrukkingen van lokale identiteit, een van de kenmerken van de huidige tijd is. Ook in het westen.
 Ik ben me gaan afvragen waarom die notie van autochtoniteit op zoveel verschillende plekken in de wereld zulke hevige emoties oproept. Autochtoon betekent: ‘uit de grond zelf voortgekomen’. De meeste mensen weten misschien niet dat autochtoon die betekenis heeft, maar mensen weten wel dat het onderscheid tussen allochtoon en autochtoon iets te maken heeft met wie er recht heeft op dit stuk grond op de wereld. Organisaties als het Vlaams Blok en het Front National hebben het ook heel duidelijk over voorouderlijke grond. De term komt niet uit de lucht vallen. Het heeft sterk te maken met zuiverheid, puurheid. Vroeger, toen ik jong was, moest ik allerlei liedjes zingen waarin de grond werd verheerlijkt. “Oh dierbaar plekje grond waar eens mijn wiegje stond.’ ‘Waar de blanke top der duinen...’. Bob Smalhout schreef onlangs in een column in de Telegraaf hoe schandelijk het is dat deze verdwenen zijn, dat we niet meer ‘trots mogen zijn’ op de eigen cultuur. Maar met de notie autochtoniteit doen we eigenlijk weer een beroep op ‘de grond’. Dus misschien komen ook die liedjes wel weer terug. Vreselijk!
 Interessant genoeg zijn deze termen in de jaren zeventig geïntroduceerd met het idee om het debat wat te verzachten. Het was een welkome vervanging van raciale termen, die gelukkig als achterhaald werden beschouwd. Maar interessant genoeg doen de termen allochtoon en autochtoon nog steeds een beroep op de natuur om onderscheid tussen mensen te maken. Daarom komen ze op mensen heel vanzelfsprekend, heel natuurlijk over. Maar dat zijn ze niet. Ze zijn uitgevonden in de context van het ontstaan van de multiculturele samenleving en ze drukken uit wie hier wel echt thuishoort en wie niet. Autochtoniteit berust op een ideaal van zuiverheid dat onmogelijk is geworden in een wereld die al zo lang en zo diep beïnvloed is door migratiestromen.
 In Nederland zie je tegenwoordig overal statistieken opduiken waarin een onderscheid tussen allochtoon en autochtoon wordt gemaakt. Zelfs in relatie tot derde generatie Marokkaanse jongeren wordt nog gepraat over allochtonen. Dat is echt schokkend. Mensen uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten kunnen dat bijna niet geloven – die denken dat we het over mensen in Marokko hebben. Dat we bijvoorbeeld criminaliteit onder Nederlands-Marokkaanse jongens als allochtoon blijven definiëren is een teken dat we de eigen cultuur ‘zuiver’ willen houden.

Wat zie je als de belangrijkste oorzaken van de opkomst van autochtoniteit?

Van centraal belang is het verdwijnen van de Koude Oorlog en de enorme versnelling van de globalisering. Vaste schotten vielen weg. Dat versterkte allerlei vormen van lokale identiteit. Tijdens de Koude Oorlog werden allerlei dictatoriale regeringen in Afrika door het westen in het zadel gehouden. Als een soort buffer tegen het communisme. Na de val van de Muur kwam er juist een sterke nadruk te liggen op democratisering en gemeenschap of ‘civil society’. Westerse regeringen, maar ook ontwikkelingsorganisaties en ngo’s, vertrouwden niet langer op de staat, maar op de civil society (wat dat ook moge betekenen). Dat heeft tot enorme verschuivingen geleid. Heel concreet: in Kameroen bepaalde de president gewoon heel lang wie tot welke ‘etnische’ groep behoorde. Na het einde van de Koude Oorlog veranderde dat. Democratisering en liberalisering betekende dat mensen zelf gingen bepalen en bediscussiëren wie in een bepaald gebied thuishoorde en wie niet. De totstandkoming van etnische identiteit democratiseerde dus ook.
 De invloed van het neoliberalisme is hier van groot belang. In Afrika kenmerkt neoliberalisme zich door een vreemde combinatie van verheerlijking van de markt en het wedden op ‘de gemeenschap’. Een organisatie als de Wereldbank begreep en begrijpt niet dat je je zo op heel glad ijs begeeft. Die combinatie is in Afrika zo gevaarlijk, omdat niemand weet wie ‘de gemeenschap’ is. In zo’n situatie ontwikkelt zich al snel een strijd over wie recht heeft op een bepaald grondgebied; wie de vruchten mag plukken van een ontwikkelingsproject. De strijd rond wie autochtoon is en wie niet heeft vaak te maken met toegang tot rijkdommen, economische ontwikkeling en politieke macht. En dat heeft vaak zeer ernstige gevolgen, zoals wel blijkt uit de afschuwelijke moordpartijen in Rwanda, Soedan of Ivoorkust.
 Autochtoniteit wordt gepresenteerd als volkomen natuurlijk en normaal en doet een groot emotioneel beroep op mensen. Mensen vergeten heel snel dat ze kort geleden nog heel andere opvattingen hadden en op een andere manier over elkaar spraken. In Afrika gaan mensen soms hun eigen familie als allochtoon beschouwen! Dat soort denken komt niet uit de lucht vallen, maar wordt gemobiliseerd en gemanipuleerd, juist omdat het zo sterk met macht en toegang tot rijkdom verwikkeld is. Media, politici, ‘sterke’ mannen of vrouwen, bedrijven, etcetera, spelen daarom een belangrijke rol.
 In Nederland gaat het deels ook om een gek soort combinatie van markt en cultuur. Wilders begon in ieder geval als een soort ultraliberaal, inclusief voorstellen voor afschaffing van het minimumloon en het progressieve belastingstelsel. Pim Fortuyn was ook een groot fan van de markt en bekritiseerde de verzorgingsstaat. Beiden combineerden dat met een omhelzing van de joods-christelijke cultuur. Dat is een vreemde ‘move’ voor liberalen, die vroeger nooit veel op hadden met religie en traditie.
 Tegenwoordig zie je bij Wilders natuurlijk een verschuiving van ultra-liberale, individualistische standpunten naar het behoud van de welvaartsstaat voor de autochtone bevolking. Dat is interessant. Het suggereert dat het ook hier gaat om toegang tot middelen. Migranten worden voorgesteld als een bedreiging voor ‘onze’ verzorgingsstaat.

Maxima zorgde voor ophef toen ze stelde dat de Nederlandse cultuur niet bestaat. Ben jij het met haar mee eens?

Zeker. ‘De’ Nederlandse cultuur bestaat niet. Als je dertig jaar geleden had voorspeld dat we nu zo bezig zouden zijn met het afbakenen van de eigen cultuur, dan had men  er hartelijk om gelachen. Burgerschap was altijd een juridisch-politiek begrip met een heel lange geschiedenis. Je had als burger bepaalde rechten en plichten. Tegenwoordig is het een kwestie van nationale loyaliteit en moraal. Dat is geen goede ontwikkeling. Wat we nodig hebben zijn wettelijke regels over wat wel en niet mag. Cultuur is altijd in beweging en dus niet zo’n goede basis voor burgerschap.
 Dat mensen cultureel verschil zo belangrijk vinden is niet zo vreemd - ze liggen nogal voor de hand. Maar het is gevaarlijk om de notie van burgerschap te koppelen aan ideeën over ‘de eigen cultuur.’ Burgerschap kan veel beter een juridisch begrip blijven met duidelijk omschreven rechten en plichten. Alleen vanuit zo’n uitgangspunt kun je komen tot een idee van één algemeen idee van burgerschap – gelijkheid voor de wet – die toch ruimte laat voor culturele verschillen.